vrijdag 25 juli 2014

Metro XII: Zomerse regenbui

Een zomerse regenbui doet de metro volstromen. Terwijl de paraplu nog naspettert, beginnen de eerste lichaamsdruppels op gezichten, onbedekte armen en blote benen te parelen. Op alles voorbereid pakt mijn popperige buurvrouw uit haar omvangrijke tas een waaier en koeltjes zwaait ze hem heen en weer. Het is benauwend druk op het perron en de aankomsttijd van de eerstvolgende metro verspringt steeds van 44 seconden naar 55 seconden. Door de hal schalt zacht de zang van de metromuzikant en ik vraag me af of ´Singing in the Rain´ toch niet beter is.

zaterdag 12 juli 2014

Bebloed Kristal

Dit verhaal is geschreven voor een schrijfwedstrijd van een Brusselse krant en moest zich in Brussel afspelen.

Wim trekt de deur achter zich dicht en alleen de herinnering blijft over. Na vijf jaar is het huis toch verkocht, de laatste 10 dagen zijn ingegaan. Dit tot grote vreugde van Veerle. Zij kreeg altijd al de rillingen van de licht mystieke vertrekken in de Kapellestraat, waar op willekeurig moment de klokken van de Kapellekerk het gesprek verstomden. Voor geen goud zou ze er met hem wonen en dus zat er niets anders op dan het verkopen om het geld te investeren in een veel kleiner appartement in de Populierstraat. Nostalgisch houdt Wim een paar minuten de bronzen deurknop vast. In zijn rechterhand een grote blauwe Ikea tas waarin kristallen zachtjes tegen elkaar aan rammelen. Zelfs het laatste voorwerp dat aan oma Julie doet denken, wil Wim meenemen. Hij hoort Veerle al mishaagt mompelen ‘moest je die kapotte stofvanger nu echt meeslepen?’ Maar voor hem is de kroonluchter een symbool voor de avonden voor de openhaard, op schoot bij oma Julie, waarbij de vlammetjes weerspiegelden in het kristal en de verhalen uit “Duizend en één nacht” nog sprookjesachtiger werden. Dat is tenminste wat hij Veerle zal antwoorden. 

Meer nog doet het hem denken aan de avonden uit zijn puber-, studenten- en onvergetelijke vrijgezellentijd. Een fles whisky delen met de zwerver uit het portiek, oma’s verhalen over dwalingen in de nadagen van de roaring twenties die de familiegeschiedenis op een ander spoor hadden gezet en natuurlijk de meisjes, die hij innig bekoorde onder de kroonluchter. Wim was opgevoed door oma Julie, omdat zijn moeder in het kraambed was overleden. Vanaf zijn vijftiende was hij heer en meester over de sleutel die toegang gaf tot Kapellestraat 10. Oma overhandigde het hem plechtig, zijn vader had nors maar machteloos toegekeken: ‘voor als je je oude oma een plezier wilt doen met een bezoek of zelf bezoek hebt die je liever nergens anders mee naartoe neemt.’ Oma hield zich meestal op in haar slaapkamer, dus mocht hij gebruik maken van de voorkamer, belde hij twee keer kort en een keer lang. Hun teken. Dan zette oma haar gehoorapparaat uit en was hij de heer des huizes. Ontelbaar veel meisjes had hij het hof gemaakt en naar hogere sferen gebracht op het klokkenspel van de Kapellekerk. Alleen bij Veerle had hij wat scrupules. Wellicht omdat hij vanaf het begin door had dat het een speciaal meisje was. Zij heeft nooit de liefde met hem bedreven onder de kristallen sterrenhemel.

Eigenlijk zou de luster niet tot zijn recht komen in dat hok dat zijn werkkamer zou worden, maar waarschijnlijk mag hij van geluk spreken als het daarnaartoe verbannen wordt. Om het in elk geval een kans te geven, kan Wim op zijn minst de missende kristallen aanvullen. De bedrijvigheid op het Vossenplein is al een aantal uren gaande, maar wellicht heeft hij geluk. Vroeger heeft hij er aan oma Julie’s hand uren rondgestruind opzoek naar oude prenten voor haar en tinnen soldaatjes voor hem. Een aantal handelaren zijn ouder dan de troep die ze als schatten aanprijzen. Jean Pierre staat er ruim een halve eeuw. Hij heeft oma de liefde en de kunst van prent taxatie geleerd. De twinkeling in de leigrijze ogen en de vertakte kraaienpoten getuigen van een turbulent leven, maar misschien zag Wim dit alleen omdat hij oma’s verhalen kende. Voor een willekeurige voorbijganger was het een kromgegroeide bejaarde man met een onverzorgde baard, die te veel shag gerookt heeft, waardoor je het niet na kunt laten zijn prenten te bestuderen op gele nicotine afdrukken. Jean Pierre is altijd vaste prik. Eerst de roddels van het Vossenplein doornemen, daarna zijn klachten aanhoren en vervolgens de lofzang over Julie. Twee kopjes koffie verder komt Wim er eindelijk aan toe om te vragen wie hem het beste kan helpen de missende kristallen aan te vullen. Hij opent de Ikea tas en haalt er een scherf uit. Jean Pierre kan een traan niet onderdrukken. 

‘Is het huis werkelijk verkocht? Ik had gehoopt dat het niet meer in mijn leven zou gebeuren.’ Hij pakt een geblokte zakdoek en snuit er luidruchtig zijn neus in leeg. Bedroeft kijkt hij in de tas. In een opwelling vraagt hij ‘Denkt gij echt dat deze kroonluchter ons pad ergens anders bij zal schijnen?’ Wim weet dat Jean Pierre en oma met elkaar communiceerden aan de hand van het aantal lampjes in de kroonluchter, die codes vormden boodschappen, maar meer hadden ze nooit over die tijd vertelt. Er waren voorgevallen die ze liever onbesproken lieten. Wim haalt bedrukt zijn schouders op en laat ze zuchtend vallen. ‘Veerle’, begint hij. Jean Pierre heeft zich ondertussen vermand en slaat hem bemoedigend op zijn schouder. 

‘Ik mis Julie elke dag, maar Veerle heeft gelijk. We moeten in het nu leven. En gij vooral. Gij ook hebt een bijzondere vrouw, die niet meer de tweede viool wil spelen. En gelijk heeft zij.  Maak haar gelukkig, vermenigvuldig! Daarmee leeft ook Julie voort.’ Snel schiet hij over op een ander onderwerp, Jean Pierre voelt dat hij te veel een sentimentele man aan het worden is en daar heeft hij zelf nog het meest een hekel aan. ‘Zie je die man met fez twee rijen verderop? Hij levert zelfs aan Versailles en de Hermitage. Zeg nog even dag voor gij gaat.’ En hij duwt Wim in de richting van de man met de fez.
‘Waar komt deze vandaag?’ Vraagt de Arabier terwijl hij zijn linker wenkbrauw optrekt. Hij vertrouwt het niet helemaal of is verlegen om een praatje.
‘Uit het huis van mijn oma. Het is een erfstuk en ik denk dat het al 150 jaar in de familie is.’
‘Ach zo’ en de man taxeert zijn klant op waarde, terwijl zijn vingers vlug in de tas graaien en maat, afwerking en materiaal opslaan. ‘Dat is al een lange tijd.’ Hij klakt tevreden met zijn tong en wrijft zijn handen warm. Waarschijnlijk vermoedt hij dat Wim uit een gegoede familie komt. ‘Een mooi exemplaar, maar in slechte staat. Dit kan ik niet 1,2,3, hup regelen. Kom volgende week maar terug, dan weet ik meer.’ De handelaar haalt twee scherven uit de tas. ‘Goed als ik deze ter verheldering hou?’
Nog geen vijf minuten later staat Wim weer bij Jean Pierre.
‘En? Moet gij veel lappen?’
‘Dat weet ik pas over een week, dus een kort weerzien voor ons.’
‘Kom wat eerder, dan heb ik ook iets speciaals voor ge!’ Jean Pierre bedenkt zich en grijpt Wim vlug bij de schouders. ‘Die verdomde artritus neemt me straks al het genoegen af. Zou gij nog een paar voor me kunnen draaien?’ En hij stopt hem een pak shag toe. Terwijl Wim de Ikea tas voorzichtig op de grond wil leggen, snijdt hij zich ongelukkig in zijn duim. Een donkerrode bloeddruppel sijpelt over het kristal en barst op een prent uiteen.
‘Maakt niet uit, als gij nog maar wel een shagje kunt draaien.’ Ondertussen bazelt Jean Pierre verder over vroeger.
Wim voelt zich bezwaard, die prent zal Jean Pierre nooit meer verkopen.
‘Mijn oog was al op deze prent gevallen. Ik maak hem thuis wel schoon.’
‘Goede smaak, jongen. Net als Julie. Nergens vies van.’
Wim steekt Jean Pierre een dozijn gerolde shag en een geeltje toe.
‘Geen gemaar, ik zie je volgende week weer. Zorg jij maar voor de koffie.’
Tom Poes verraad Wim’s thuiskomst en staat al spinnend bij de deur te wachten. In zijn kielzog Veerle, die wel benieuwd is waarom Wim zo lang is weggebleven.
‘Daar ben je eindelijk. Is het allemaal gelukt?’ En ze pakt de tas uit zijn hand. Bij het zien van het kristal schudt ze bedenkelijk haar hoofd, maar ze weet dat dit niet het moment is om er over te beginnen. Dat komt later wel, als de wond een beetje geheeld is, dan kan ze die kapotte, verroestte, stofvanger uit hun paleisje bannen. Daarom verlegt ze haar aandacht op de prent en proest het uit. ‘Wat een kunst! Sinds wanneer hou jij er zulke erotische fantasieën op na? De Boterstraat is in een zwoel en mystiek licht gehuld, waarin ‘De Melkboerin’ melk spuit uit haar borsten in plaats van behoedzaam uit de kan. Eronder dorstige vagebonden, waar de melkdruppels in de baard blijven kleven. Terwijl Veerle staat te schuddebuiken en te wuiven met de prent, valt er een vergeeld papiertje uit de passe-partout.

Liefste Jean Pierre,
Mijn hart is vervuld van vreugde en het wordt verscheurd van pijn. Daarnet ben ik erachter gekomen dat ik in blijde verwachting ben. Ik heb het nagerekend en het kan alleen van jou zijn! Ik zie al een kleintje met jouw krulletjes en mijn kleur haar. Maar dat maakt mij ook bijzonder bang. Jacques heeft geen vermoeden van ons genot. Hij zal het kind als zijn eigen zien, maar straks lijkt het enkel op jou? Je weet dat ik niet weg kan, niet weg wil. Jacques geeft me een stabiel thuis, met jou zou ik enkel blijven zwerven. In mij kloppen nu twee harten en beiden houden eeuwig van je, maar we kunnen elkaar niet meer zien. Niet nooit meer, maar de nabije toekomst zal al een eeuwigheid zijn.  Schrijf mij niet. Op een dag zal ik weer voor je staan.
Jouw Julie

‘Wat heb je daar?’ Lollig staat Wim op om het briefje uit Veerle’s hand te trekken, maar ze staat het niet toe.
‘Was je niet op het Vossenplein geweest? Loopt die Jean Pierre daar ook nog rond?’
‘Waarom ben jij in hem geïnteresseerd? Hij blaakt nog van gezondheid.’
‘Dat is fijn. Wat weet je eigenlijk over hem?’
‘Jean Pierre is vergroeid met het Vossenplein. Alleen tijdens de oorlog heeft hij zijn plek verruild voor de zwarte markt in de Radijzenstraat. Hij had veel meisjes, maar nooit een vrouw of kinderen. Oma Julie heeft hem altijd als een jonger broertje gezien, maar opa mocht hem niet. Daarom bezocht ze hem altijd op het Vossenplein, waar ze samen een uit de hand gelopen hobby ontwikkelden dat resulteerde in zijn handel in prenten. Om elkaar te testen, kochten ze af en toe schunnige etsen, die ze door vreemden aan de ander aanboden. Er zat altijd een addertje onder het gras. Nep, veel te hoog geschat, verkeerd materiaal. Dat soort dingen. Een waslijst aan trucs om hun kennis te scherpen in de hoop op echt grote ontdekkingen. Volgens mij heeft Jean Pierre uiteindelijk drie schetsen van Rembrandt ontdekt. En dan natuurlijk die kroonluchter. Daarmee hadden ze een manier gevonden om met elkaar te communiceren zonder dat opa het door had. Volgens mij had het te maken met kust veilig, wees gewaarschuwd of ik wil je niet zien.’
‘O… hij had dus geen kinderen.’
‘Nee, daar verbaast hij zichzelf ook over. Hij zegt weleens “ik was vroeger zo’n Don Juan, ik moet toch ergens bij de vrouwtjes raak geschoten hebben!” Maar hij heeft nog nooit een knul met zijn krulletjes gezien die voorzichtig aan zijn hemd trok.’
Het is Wim gelukt het briefje te ontfutselen.
‘Dit is oma Julie’s handschrift. Dat weet ik zeker! Dit moet toch één van hun grapjes geweest zijn?’ Hij kijkt Veerle vragend aan. ‘Ja, toch?!’
Veerle haalt haar schouders op. ‘Met jouw oma Julie weet je het nooit.’
Een week later twijfelt Wim of hij naar het Vossenplein moet gaan. De kristallen zou hij graag willen, maar moet hij de confrontatie met Jean Pierre aan? Hij vermoedt dat de brief nooit aangekomen is en altijd in de passe-partout is blijven steken. Dit ´addertje onder het gras´ in de prentenruil moet Jean Pierre over het hoofd gezien hebben. Of zou Jean Pierre al jaren hem als zijn kleinzoon zien? In dat geval kan Wim de marteling beëindigen en Jean Pierre eindelijk een familie geven. Veerle zit daar niet op te wachten, want met Jean Pierre over de vloer, zal ook oma Julie continu aanwezig zijn. Hoewel het niet te ontkennen valt dat het een bijzondere vrouw was, ziet Veerle de relatie van de mannen bij familie Stouthuysen Oedipuscomplex dimensies hebben. Zij vindt het tijd om verder te gaan, blik vooruit. Wim heeft een andere instelling. Hij mijmert graag over het verleden en geniet van het vroeger.

Om zeker van zijn zaak te zijn, doet Wim de Ikea tas weer om zijn schouder. Uit de bureaula pakt hij een volgestauwde enveloppe met papieren en een oud familiealbum. Halverwege onderbreekt hij zijn pad voor een
Lambiek Oud Beersel in het ´Goudblommeke in Papier.´ Hij snuift de Cobra op, de decadenten. Het goede leven. Met schuim op zijn snor bladert hij door het album. Die twinkeling in die leigrijze ogen van zijn moeder... Hij staat abrupt op en neemt een surrealitisch besluit.
Op het Vossenplein staat Jean Pierre al te wachten met koffie. Wim heeft een gebaksdoos bij zich. ´Zo zo, hebben we wat te vieren?´
´Dat dacht ik wel, ouwe. Ik heb je familie gevonden.´ Jean Pierre kijkt Wim verbaast aan. ´Ga zitten, ik luister.´ Wim springt van de hak op de tak. ´Brief, bank, sleutel, kroonluchter, thuis, opa.´
´Hier begrijp ik helemaal niets van. Nog een keer, nu rustiger. Geef me eerst maar die brief waarmee gij staat te wapperen.´ Jean Pierre knikt en zucht tijdens het lezen.
´Dit heb ik altijd al gedacht. Deze zat zeker in die prent? Ik heb die prent nooit willen verkopen, alleen aan jou dan. Het was de laatste die ik van Julie kreeg en ze kwam niet langs om uitleg te geven over de truc die erin zat, die ik nooit vond.´ Betraand en liefkozend vouwt hij de brief op. ´Natuurlijk ben ik vaak naar de Kappelestraat gegaan en zag ik Julie op een gegeven moment met een klein meisje rondlopen. Die twinkelende leigrijze ogen, generaties lang zijn die al ons familie kenmerk. En ik kan natuurlijk wel rekenen, anders had ik het hier par terre ook nooit volgehouden. Nooit heb ik haar aangesproken, want het was mij wel duidelijk dat ze geen contact wilde hebben. De kroonluchter heeft 22 jaar op “ik wil je niet zien” gestaan. Maar wat hebt gij dan te vieren?´ En hij bijt verlekkerd in het slagroomgebakje. ´Ik heb eindelijk een echte opa! En dat is mij heel veel waard. Ik wil geen burgerlijk leven. Ik wil genieten van verhalen, buiten zijn en me omringen met alle spullen die me dierbaar zijn. Zie je deze enveloppe, dat is de verkoopakte.´ Wim scheurt het doormidden, en nog een keer, en nog een keer. Tot er enkel snippers tussen de prenten verspreid liggen. Ik ben net bij de bank geweest en heb de koop teruggedraaid. De Kappelestraat is van mij. Van ons. We gaan er samen wonen!´ Ze lopen naar de Arabier met de fez, want het eerste dat ze straks in hun oude nieuwe huis willen doen, is de kroonluchter in volle glorie ophangen.